Het klimaat frustreert
Een tijdje geleden had ik een discussie over de verschillende problemen waar we als mensheid voor staan. Uiteraard hadden we het ook over Wilders, populisme en de rol van de VVD daarin. Een van hen zei, lees het essay ‘Eigen planeet eerst’ van Roxane van Iperen. De ondertitel ‘Waarom onze democratie geen antwoord heeft op het grootste vraagstuk van deze tijd’ intrigeerde mij voldoende om het boek te bestellen en te lezen. Van Iperen waarschuwt dat onze democratische rechtsstaat onvoldoende is toegerust om de klimaatcrisis aan te pakken. Ze roept dan ook op tot radicale heroriëntatie — maar impliceert ook dat dit gepaard kan gaan met dwang en offer. Ik denk dat ze waarschijnlijk op Groen Links en misschien wel de Partij van de Dieren zou stemmen. Zeer zeker niet op de partij, de VVD, waar ik actief ben.
Het is een goed essay, ik heb niet vaak zo’n mooie compacte weergave gezien van het systeem waarin we als mensheid met zijn allen in terecht zijn gekomen. Ik raad je aan om het te lezen. Wat ik niet deel is haar pessimistische kijk. Ik zit er zelf wat pragmatischer in. Dingen zijn nu eenmaal zoals ze zijn en ik heb voldoende vertrouwen in de veerkracht van mensen om de uitdagingen waarvoor we staan te lijf te gaan. Toch vind ik het interessant om door te filosoferen in de gedachte van de auteur. Dat is nodig want het laatste hoofdstuk biedt bitter weinig handvatten om tot een oplossing te komen. Hoe zou deze radicale heroriëntatie nu daadwerkelijk tot stand komen. Ik nodig je uit om een klein stukje toekomstprojectie te lezen aan de hand van de fictieve persoon Paul. Het verhaal strekt zich uit over vier perioden, in totaal 20 jaar, waarin we de democratie, volgens van Iperen, ondergeschikt moeten maken aan het oplossen van de klimaatproblematiek.
2025–2030
Paul is 43 en woont in een rijtjeshuis in een Vinex-wijk net buiten Utrecht. Hij werkt in de logistiek, zijn vrouw is HR-manager. Samen hebben ze twee kinderen van 9 en 12. Ze zijn niet rijk, niet arm. Hardwerkend. Gewoon.
In 2025 begint het met kleine dingen. Het vlees wordt weer wat duurder. Paul moppert terwijl hij de kassabon bekijkt. De benzineprijs kruipt omhoog en dieselrijders zoals hij worden steeds minder welkom. Zijn dochter krijgt op school een project over “ecologische schuld” — ze moet berekenen hoeveel aarde ze “verspilt” met hun vliegvakantie naar Spanje. Paul fronst.
“Wat voor flauwekul is dit nou weer?”
Op televisie en in podcasts hoort hij woorden als ecocide, klimaatrechtvaardigheid en morele moed. Mensen als Van Iperen spreken over “rouwarbeid”. Paul voelt zich niet aangesproken, maar eerder aangevallen — alsof zijn manier van leven iets is om zich voor te schamen.
2030–2035
Langzaam maar zeker verandert de toon van beleid en samenleving. Paul mag nog wel vliegen, maar betaalt nu 300 euro extra per ticket. Zijn woning wordt verplicht van het gas afgesloten — met hulp van een gemeentelijke lening, maar zonder echte keuze. Zijn pensioenfonds stopt met investeren in vervuilende bedrijven, het rendement daalt.
Zijn zoon leert op school over planetair burgerschap. De kinderen stellen hem vragen:
“Pap, waarom rijden wij nog op fossiel? Dat is toch best asociaal?”
Paul weet niet goed wat hij moet zeggen. Hij voelt zich uit de tijd gedrukt, alsof zijn generatie de schuldige is van iets wat hij nooit kwaad bedoeld heeft. Op zijn werk wordt zijn mobiliteitsvergoeding afhankelijk van een “groene gedragsscore”. Carpoolen loont, solo rijden niet meer. Hij zwijgt. Maar vanbinnen wringt het.
2035–2040
Paul sluit zich aan bij een buurtgroep die zich kritisch uitlaat over het klimaatbeleid. Niet radicaal, gewoon bezorgd. Maar op sociale media krijgt hij al snel het stempel klimaatontkenner.
Hij is niet tegen duurzaamheid, zegt hij dan. Alleen tegen het tempo. Tegen de dwingende toon. Tegen het gevoel dat hij opeens het probleem is geworden.
In 2037 valt er een brief op de mat. Zijn wijk wordt pilotgebied voor “duurzame gedragsmonitoring”. De gemeente registreert hun energieverbruik, afvalproductie en mobiliteit via een dashboard. Te veel restafval? Boete. Paul moppert: “Ik werk, ik betaal belasting, ik probeer goed te doen. Maar het lijkt wel alsof dat allemaal niet meer telt.”
Zijn zoon, inmiddels 17, denkt er anders over. Hij is fel, activistisch. Boos, vooral op zijn ouders.
“Jullie weigeren gewoon om je aan te passen,” zegt hij. “jullie generatie hééft de toekomst niet.” Er ontstaat een breuk. Geen ruzie, maar een stille verwijdering — over schuld, over hoop, over wie moet buigen voor de verandering.
2040–2045
In de jaren veertig is de samenleving veranderd. Trager. Soberder. Paul rijdt in een gedeelde elektrische auto. Zijn wijk heeft collectieve tuinen, een centrale energievoorziening en minder privébezit. De straat oogt groener, stiller — maar ook vreemder.
Hij voelt zich nog altijd geen voorstander van het systeem, maar ook geen uitgesproken tegenstander meer. Zijn verzet is stilgevallen. Te veel energie kost het. En ergens… begrijpt hij het nu ook beter. De extreme droogte in Zuid-Europa. De druk op migratie. De geopolitieke spanningen rond voedsel en water. Misschien moest het wel.
Misschien was het niet eerlijk. Maar misschien was het wél onvermijdelijk.
Zijn dochter studeert inmiddels “Klimaatrecht en Governance” in Wageningen. Ze is kritisch, betrokken. Maar ook strenger in haar denken dan Paul ooit is geweest. “Vrijheid ten koste van alles heeft ons juist hier gebracht, pap” zegt ze. Hij knikt. Zwijgt en denkt terug aan een tijd waarin hij nog gewoon kon mopperen over de prijs van vlees.
Over een aantal dagen komt er een vervolg op deze blog!